Nascheiding afval zal onder voorwaarden worden ingevoerd

ALMERE – De gemeenteraad blijft bij de keuze voor nascheiding van het Almeerse afval (PMD+), maar zal geen tijdsdruk leggen op wethouder Jan Hoek (GroenLinks) hoe lang de overgangsperiode daar naartoe gaat duren. 

Door Marcel Beijer

Zoals bekend gaat Almere over van het huidige systeem (voorscheiding door bewoners) naar het PMD+ systeem waarbij bewoners alleen nog het GFT-afval hoeven te scheiden. De scheiding vindt dan achteraf door machines plaats. Zo’n overgang gaat niet van de één op de andere dag. In de overgangsperiode moeten de huidige vrachtwagens vervangen worden (die toch al op hun laatste benen lopen) en ook moet er in den lande voldoende capaciteit zijn om de machinale nascheiding te kunnen verwerken. 

Milieu

De gemeenteraad ging donderdag tijdens de Politieke Markt akkoord met een amendement van de meeste coalitiepartijen om voorwaarden aan die overgang te stellen. Die hebben vooral betrekking op het milieu. Zo moeten de scheidingsresultaten van machinaal nascheiden minimaal gelijk zijn aan de huidige situatie zodat het niet ten koste gaat van de klimaatdoelstellingen. Om te voorkomen dat er in die transitieperiode alsnog veel vuil wordt verbrand, moeten er afspraken gemaakt worden  over voldoende nascheidingscapaciteit.

Verantwoord

En dat is precies waar wethouder Hoek al wekenlang op hamert. Hij accepteert dat de gemeenteraad snel naar PMD+ wil, maar wil dat wel verantwoord doen. Daartoe wil hij eerst een marktonderzoek laten uitvoeren of aan die voorwaarden kan worden voldaan. Zo’n onderzoek moet voor de zomer van 2022 kunnen worden afgerond. Dat vond met name de PVV veel te lang duren. De partij vreest dat Hoek het marktonderzoek zal gebruiken om alsnog voorscheiding door te kunnen drukken. Om die reden wilde de partij een onafhankelijke deskundige een vinger aan de pols laten houden. Daar ging de gemeenteraad niet in mee en Hoek leek er zelfs beledigd door. “Er is genoeg deskundigheid in het stadhuis aanwezig. Ik zie de aanstelling van een extern deskundige als een motie van wantrouwen tegen de ambtenaren.”